Fleur Brouweropinie, 1 mei 1996

De vraag


Ik was op bezoek bij een vriendin. Juist toen ze even haar dochter van balletles haalde, ging de bel. Een Surinaams jongetje van ten hoogste acht jaar stond voor de deur. Hij moest dringend de dochter spreken. Die was er dus niet en dat zei ik hem. Hij zei "O" en bleef stil op de deurmat staan. Met groeiende interesse, maar toch beslist nog steeds cool, keek hij me aan.
"Heb jij oorbellen?", zei hij na een tijdje.
"Zoals je ziet", antwoordde ik. "Jij niet hè."
"Nee", zei hij. En na even: "Ben je een man?"
Ik aarzelde. Moest ik hem zeggen dat de vraag niet klopte? "Ja, ik ben een man", zei ik toen maar.
Hij bekeek me nu van top tot teen. "Dat zijn ook vrouwenschoenen", zei hij, naar mijn korte laarsjes wijzend.
"Ja, ze zeggen het", zei ik. "Hé, wil je niet binnen wachten? Ze komt zo."
Op weg naar de woonkamer draaide hij zich plotseling om en vroeg: "Wíl jij een vrouw zijn?".
"Tja...", zei ik. Voordat ik een beter antwoord kon geven, was hij al doorgelopen. Toen ook ik binnen was gekomen, begon hij me, vanaf de bank, meteen te vertellen in welk voetbalelftal hij zat en dat z'n moeder 's zaterdags nooit kon komen kijken. Later ging hij bij Ajax. Dat ik de namen van alle eerste-elftalspelers van Ajax kende, vond hij gaaf. Dat ik de wedstrijden liever met vriendinnen dan met m'n vader bekeek, vond hij onbegrijpelijk.