Fleur Brouweropinie, 19 oktober 2001

Mevreertje


Elke maand komt nichtje Klaar logeren. Dat is al zo vanaf dat ze nog een baby was. Nu is ze zes. Ze wordt steevast op vrijdag aan het eind van de middag gebracht door haar moeder, mijn jongste zus. En op zaterdagavond of zondagmorgen wordt ze weer opgehaald.

Als baby interesseerde gender haar voor geen meter. Warmte, eten, drinken, poepen en slapen, daar ging het om. Dat veranderde toen ze van baby peuter werd: de wereld moest ordelijk worden ingedeeld, en dus werd zij een meisje en ik een mama - of meisje, of mevrouwtje. De aankleding was daarbij bepalend, hoe onconventioneel ze ook werd opgevoed: ik had oorbellen in, soms een rok aan en opgemaakte ogen, en was dus een vrouw. Ook bij haarzelf waren er een paar uiterlijkheden die maakten dat ze een meisje was. Vanzelfsprekendheid hierover overheerste. Toen ze me een keer onder de douche zag staan, was ik een papa, maar nadat ik me had aangekleed was ik gewoon weer een mama.

Deze vanzelfsprekende ordening is niet meer. Sinds vorig najaar beving haar plotseling hevige twijfel als ze me zag. Ze vroeg me bijna letterlijk het hemd van het lijf. En dat ik haar steeds vertelde dat iedereen zelf mag weten of ze mij een jongetje of een meisje, een man of een vrouw wilden noemen maakte het alleen maar erger. 'Dat kan niet', riep ze boos. 'Iedereen zegt dat dat niet kan.' Dat haar moeder zei dat het wel kon, was nauwelijks relevant. 'Iedereen', dat waren de kinderen op school.
Vorige maand verzon ik een list. Ik vertelde haar dat ik een 'mevreer' ben. Mevreren komen van een groot eiland, en zijn een beetje mevrouw en een beetje meneer. Op dat eiland mag je namelijk precies doen wat je zelf wilt, en een heleboel mensen daar hebben helemaal geen zin om de hele dag een meisje of de hele dag een jongen te zijn. Ze doen gewoon wat ze leuk vinden. Daarom zijn er hier ook niet veel mevreren: de meesten willen helemaal niet van het eiland weg.
'Waarom ben jij dan wel weggegaan?', vroeg het slimpie met grote ogen.
'Nou... Ten eerste omdat ik jou anders nooit zie', zei ik. 'Dat eiland is vreselijk ver weg.' Ze keek een beetje teleurgesteld. Maar ik had nog een troefkaart. 'En ten tweede', zei ik, 'omdat het daar nooit koud is. En ik wil af en toe in de sneeuw lopen en schaatsen.'

Vorige week was ze er weer. 'Dag mevreertje', riep ze al op de trap. En terwijl ze limonade dronk en chips at, vertelde ze dat alle kinderen op school mij wel wilden zien. 'Maar dat mag niet he!', zei ze samenzweerderig.